COLUMN 49 “IS ZE ZIEK?” “Alsof je een half jaar in een ziekenhuisbed hebt gelegen. Ik begreep er niks van” Het was op een zondagmorgen eind september. Het was lekker weer, in de zon leek het nog volop zomer, in de schaduw was het al herfst. Toch speelden we binnen, omdat Fransen het snel koud vinden. Dat er hier voor hard court banen is gekozen, heeft dan ook niets te maken met het idee dat je er het hele jaar op zou kunnen spelen. Het scheelt vooral een groundsman. Het mos na de winter halen de spelers er zelf af op een zaterdag, met als pauze een uitgebreide lunch. De boterhammen die mijn vriend en ik meebrengen, worden altijd beschimpt. Op competitiedagen nemen onze teamgenoten stokbroden en tupperware-achtige bakken met salades mee. Soms komt één van de geliefden van die teamgenoten nog wat warms brengen. En de kinderen. Want lunchen doe je met het gezin. Thuis of op de tennis, dat maakt niet uit. Als toetje eten ze taart. Daarna wordt er gewoon weer getennist. Wij eten net als thuis boterhammen. Aan de zware lunches kunnen onze Hollandse magen maar niet wennen. Alcohol bij de lunch betekent vaak een dutje op de bank. En die zondagmorgen had ik al honger voor de lunch. Ik at een boterham om half elf en iedereen keek naar de klok in de hal. “Het is nog geen twaalf uur,” zeiden ze. En ondanks dat het niet uit zou moeten maken, ik schaam me geenszins voor de Hollandse boterham, durfde ik daarna niet meteen weer een boterham te eten. Terwijl ik nog steeds opvallend hongerig was. Tijdens mijn single een half uur later was ik al doodop na het inspelen. Ik was nog net niet aan het hyperventileren, maar hijgde als een veel te dikke man die een sprintje had getrokken. Of als onze hond als hij een uurtje heeft gerend op het strand achter andere honden aan die op hun beurt achter ballen rennen die hun bazen weggooien. Ik was knalrood. Ik schaamde me. De wedstrijd was nog niet eens begonnen. Mijn teamgenoten vroegen of ik ziek was. Mijn vriend keek me bezorgd aan. Ik had goed geslapen, maar de wedstrijd was erg zwaar. Mijn benen leken net iets trager maar vooral was ik aan het hijgen na elk sprintje. Ik zag dat mensen een beetje bezorgd keken. Mijn vriend zei dat ik misschien beter kon stoppen. Zo opvallend was het dus hoe weinig adem ik had en mijn knalrode hoofd na de eerste drie games viel iedereen op. “Is ze ziek?” hoorde ik zelfs mensen vragen. Maar ik wilde niet opgeven, ik had nog nooit een wedstrijd opgegeven. Zelfs niet met een verzwikte enkel (dat was tijdens een dubbel dus ik vond dat mijn dubbelpartner dan het loopwerk kon doen) en een gekneusde pols (ik had de eerste set verloren en wilde niet de indruk wekken dat ik daarom met de wedstrijd stopte omdat mensen altijd stoppen als ze achterstaan). En deze wilde ik ook niet opgeven. Ik had het gevoel dat ik eigenlijk iets beter was dan de tegenstander, maar dat ik te weinig energie had om de wedstrijd te winnen. Ik hoopte dat twee bananen zouden helpen, of dat die energie gewoon weer terugkwam. De eerste set verloor ik. De tweede won ik. Maar een derde set was die dag net te veel. Een dag waarop het voelde alsof alle conditie die je hebt opgebouwd in één keer helemaal weg was. Alsof je een half jaar in een ziekenhuisbed hebt gelegen. Ik begreep er niks van. Mijn vriend en mijn teamgenoten ook niet. Twee weken later werd het op een ochtend duidelijk. Met mijn conditie ging het inmiddels weer beter. Ik had geen rare ziekte, ik was zwanger. Janneke van der Horst Columniste van Het Parool Pagina 48

Pagina 50

Heeft u een weekblad, i paper of digi onderwijscatalogussen? Gebruik Online Touch: onderwijsmagazine online op uw website plaatsen.

CENTER COURT | nummer 2 2015 Lees publicatie 47Home


You need flash player to view this online publication