Wetenschappelijk onderzoek en herstelkarakteristieken (zoals blessureduur, behandelaars en restklachten) waren van knieblessures bij deze voetballers. De blessure-incidentie van amateurs tijdens trainingen en wedstrijden komt overeen met data gerapporteerd in andere studies met mannelijke amateurvoetballers.18-21 De Er zijn weinig wetenschappelijke artikelen gepubliceerd die zich uitsluitend richten op de epidemiologie van knieblessures in het algemeen blessure-incidentie van Nederlandse profvoetballers verschilt met de blessure-incidentie gerapporteerd in Denemarken en Zweden. De Nederlandse blessure-incidentie is tijdens trainingen lager dan de Zweedse en Deense blessure-incidentie en de blessure-incidentie tijdens wedstrijden is in de Nederlandse competitie hoger dan in Zweden en Denemarken.22,23 Het lijkt er dus op dat er verschillen zijn in omvang van blessures in het profvoetbal tussen verschillende landen. Ook qua ernst lijkt dit het geval te zijn: in vergelijking met de twee eerdergenoemde studies zijn er in ons land namelijk minder lichte blessures en meer zware blessures geregistreerd. Tot slot bleken de blessurelocaties van de Nederlandse voetballers gelijk aan die van de Zweedse en Deense voetballers. In een UEFA-studie waarin de blessure-incidentie van 25 professionele voetbalclubs spelend op het hoogste Europese niveau werden gerapporteerd, werden bovenstaande regionale verschillen ook gevonden. echter, om beter inzicht te krijgen in de onderliggende oorzaken, is toekomstig onderzoek noodzakelijk.14 Er zijn weinig wetenschappelijke artikelen gepubliceerd die zich uitsluitend richten op de epidemiologie van knieblessures in het algemeen. Het merendeel van de studies focust zich op preventie van knieblessures en dan met name voorste kruisbandletsels bij vrouwelijke sporters.24-30 In grotere studies naar (preventie van) voetbalblessures in het algemeen, worden epidemiologische gegevens over knieblessures vaak kort aangestipt. Doorgaans worden in deze studies echter slechts frequenties en/of percentages genoemd. Desalniettemin rapporteerde een recente studie incidentiematen van knieblessures bij mannelijke ‘high-school’ voetballers. De totale incidentie was 2,7 blessures per 1000 uren; 5,1 tijdens wedstrijden en 1,6 tijdens trainingen.31 Deze cijfers zijn aanzienlijk lager dan in onze registratie. Dit is wellicht te verklaren door het gebruik van een andere blessuredefinitie. Swenson en collega’s hanteerden de 10 Sport & Geneeskunde | juli 2014 | nummer 3 “time-loss” definitie, waarbij de blessure ook medisch behandeld diende te zijn. De betrouwbaarheid van de blessureregistratie is een punt van aandacht bij dergelijk epidemiologisch onderzoek. Prospectieve studies hebben de voorkeur boven retrospectieve. echter, recente studies laten zien dat de huidige vorm van blessureregistratie geen volledig inzicht geeft in blessure-incidentie, vooral daar waar het om overbelastingsblessures gaat.9,10,32 Aangezien knieblessures vooral acuut optreden, kunnen we concluderen dat onderrapportage van deze blessures in onze studie minimaal was. Het is verontrustend dat meer dan de helft van de recidiverende klachten binnen twee maanden na terugkeer op het veld ontstaat. Dit duidt erop dat de voetballer mogelijk te snel zijn sportactiviteiten hervat. De gegevens omtrent restklachten onderbouwen deze hypothese. Bij 29% van de knieblessures had de voetballer last van restklachten bij terugkeer op het sportveld. Uit de resultaten van dit onderzoek wordt duidelijk dat de kwaliteit van de sportmedische zorg binnen het voetbal verbeterd moet worden. Belangrijk is dat goed onderbouwde ‘return-to-play’ (RTP) criteria voor knieblessures worden opgesteld, zodat duidelijk wordt wanneer een speler weer trainings- en/of wedstrijdfit is. Hiermee kan voorkomen worden dat de speler weer vroegtijdig aan de kant staat door een recidiverend letsel. Dit is essentieel, omdat uit het huidige onderzoek blijkt dat juist deze recidiverende klachten zorgen voor een langere blessureduur. In de huidige situatie hebben de trainer en de (para)medische staf niet altijd dezelfde zienswijze aangaande RTP. Er kan een spanningsveld heersen tussen de trainer (die een speler vaak weer snel wil laten terugkeren) en de (para)medische staf (die een speler meestal eerst weer helemaal fit wil hebben). Een ander punt van aandacht is de bijdragende factoren die een rol spelen bij het oplopen van een blessure. De belangrijkste bijdragende factor is lichamelijk contact met een andere spelers. Bij meer dan vier op de tien knieblessures speelt deze factor mee. Vanuit preventief oogpunt is het interessant om met behulp van videobeelden te onderzoeken hoe het contact tussen spelers bijdraagt aan een verhoogd risico om geblesseerd te raken aan de knie. Noors onderzoek heeft bijvoorbeeld laten zien dat in slechts één derde van de blessuregevallen een vrije trap werd toegekend door de scheidsrechter.33 Daarnaast resulteerden vier op de tien gebeurtenissen met een hoog blessurerisico in een vrije trap.33 Dit betekent dat er veel gevaarlijke situaties Pagina 9

Pagina 11

Heeft u een clubblad, digitaalbladeren of internet onderwijsmagazines? Gebruik Online Touch: handleiding digitaal bladerbaar publiceren.

Sport & Geneeskunde nummer 3 | juli 2014 Lees publicatie 32Home


You need flash player to view this online publication