COLUMN 23 DE EENZAAMHEID VAN DE ENKELSPELER Ik las ooit dat Agassi bij het inspelen de ballen snoeihard de hekken insloeg. Dat was inspelen voor hem. Net zo lang keihard de bal in het hek slaan totdat hij het gevoel weer had gekregen om de bal binnen de lijnen te slaan. Maar dan dus wel met dezelfde snelheid. Ik vertelde deze anekdote altijd aan tegenstanders als ik tijdens het inspelen alle ballen de hekken in sloeg en zij de kans niet kregen om even rustig in te spelen. “Zo doet Agassi dat ook”, zei ik dan. Maar de meeste mensen hebben liever niet dat je jezelf met Agassi vergelijkt. Zeker niet als je nooit verder bent gekomen dan speelsterkte C1, of 5 zoals dat tegenwoordig heet. Ik zag echter te veel overeenkomsten in ons spel om het te negeren. In Agassi’s biografie Open staan mooie stukken over tennis. En dan bedoel ik niet per se de stukken over zijn haarstukje. Of zijn drugsgebruik. Maar over zijn worstelingen op de baan. Zijn overpeinzingen. Zoals: “Er zijn mensen die marathonrenners eenzaam noemen, maar dat is onzin. Zo iemand kan zijn tegenstanders immers voelen en ruiken; ze zijn maar een paar centimeter bij hem vandaan. Bij tennis bevind je je op een eiland. Van alle sportwedstrijden is een tenniswedstrijd het meest te vergelijken met een eenzame opsluiting, zodat je als vanzelf tegen jezelf begint te praten.” En het is waar. Gaat u in de lente maar eens kijken op een zaterdag of een zondag op een tennisclub in de buurt. Op alle banen gaan de lippen op-en-neer. Overal wordt gemompeld. Praten volwassenen zichzelf kracht in. Ik doe dat zelf ook. “Kom op!” of: “Je bent veel beter dan die huisvrouw. Concentreren!” Soms voer ik een heel gesprek. Mannen hoor je vaak schreeuwen: “Dat is toch geen tennis!” En er is altijd iemand aan de kant die daar een grapje over maakt. Lange tijd heb ik me geschaamd voor dat praten op de baan. Ik dacht dat het een teken van zwakte was of een voorteken van gekte. Maar niet zo lang geleden las ik dat het juist nut heeft om in jezelf te praten. Het vergroot de zelfbeheersing en voorkomt impulsieve beslissingen. En de een heeft dat blijkbaar meer nodig dan de ander. Agassi en ik wat meer. Agassi en ik verschillen ook. Ik heb me nooit eenzaam gevoeld op de baan. Ik hield van die eenzaamheid, dus ik voelde hem niet. Tijdens het enkelspel was ik eigen baas. Niemand die me hielp, maar ook niemand die me in de weg zat. Agassi beweert in zijn boek dat hij tennis altijd heeft gehaat. Ik vond het heerlijk. Al speelde ik op winderige tennisbanen in Weesp of Eemnes. Met drie bibberende en matig geïnteresseerde teamgenoten aan de kant. Er was niemand die de baan voor mij sleepte. Niemand die het publiek om stilte vroeg. Soms regende het en moest ik wachten, net zo lang tot de banen droog waren. Soms speelde ik om zeven uur ’s avonds mijn eerste wedstrijd. Soms werden de banen niet droog. Dan moest ik de wedstrijd inhalen op Koninginnedag. Na elke wedstrijd moest ik luisteren naar verhalen over het werk van mijn tegenstander met een slecht glas witte wijn waarvan je meteen dronken werd. En al die jaren droomde ik stiekem van Wimbledon en Roland Garros. Van het leven van Agassi. Ik had niet in de gaten dat het echte tennisgeluk te vinden is in de regionale damescompetitie. Janneke ter Horst Columniste Het Parool Pagina 22

Pagina 24

Heeft u een editie, onlinemag of online cursussen? Gebruik Online Touch: archief digitaal publiceren.

CENTER COURT | nummer 1 2014 Lees publicatie 33Home


You need flash player to view this online publication