keerd geblesseerde dansers zijn zonder structurele afwijkingen, is verder prospectief onderzoek noodzakelijk.16-20 Uit de literatuur blijkt dat ook gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit vaak voorkomt bij pre-professionele en professionele dansers.2,5,21-23 Bij de beoordeling van de gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit wordt veelal gebruik gemaakt van de Beighton score.24 Hierbij wordt de hyperextensie van ellebogen en knieën geëvalueerd, als ook de hypermobiliteit ter hoogte van de pinken (meer dan 90°dorsiflexie) en de duimen (met de duim de volaire zijde van de arm raken). Tot slot wordt de mate van voorwaartse flexie beoordeeld (voorwaartse flexie van de romp met de knieën gestrekt waarbij de handen plat op de grond moeten worden gelegd). De maximale score die de proefpersoon kan behalen is 9. Vanaf een waarde 4 spreekt men van hypermobiliteit, vanaf een waarde 7 van extreme hypermobiliteit.25,26 Eén studie heeft bij de beoordeling van de gewrichtsmobiliteit de score gecorrigeerd voor de voorwaartse flexie, waarna er geen verschil meer bleek te zijn in gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit tussen dansers en een controlegroep.5 Diezelfde onderzoeksgroep toonde via een prospectieve studie aan dat de mate van voorwaartse flexie (combinatie van heupflexie en lumbale flexie) aangeleerd kan worden dankzij intensieve training.27 Bij het vergelijken van het voorkomen van gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit tussen pre-professionele en professionele dansers (solistena versus ‘corps de ballet’b ) blijkt dat de incidentie van personen, die voldoen aan de criteria voor hypermobiliteit kleiner is bij professionelen ten opzichte van pre-professionelen. Daarenboven bleek uit deze crosssectionele studie dat binnen de groep professionelen de solisten beduidend minder hypermobiel waren in vergelijking met de dansers uit het ‘corps de ballet’. De relatie tussen gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit en musculoskeletale klachten werd door verschillende onderzoekers bestudeerd.2,5,23,28 In verschillende cross-sectionele studies werd een positief verband aangetoond tussen het voorkomen van gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit en het optreden van klachten.21,23 Dansers met gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit vertonen meer klachten dan dansers die niet hypermobiel zijn. In een recente prospectieve studie werd echter geen relatie gevonden tussen gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit en het ontwikkelen van klachten bij pre-professionele hedendaagse dansers. Wel bleek er sprake van een relatie tussen de motorische controle van de lumbale wervelkolom en het optreden van klachten ter hoogte van de onderste ledematen en de wervelkolom.2 Motorische controle van de lumbale wervelkolom werd in de eerder genoemde studies niet onderzocht en kan een mogelijke factor zijn die de resultaten vertekent (zie verder). Tot slot werd de aanwezigheid van gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit in relatie tot fysieke fitness, musculoskeletale klachten en veranderd psychisch functioneren bestudeerd bij laatstejaars studenten van de dansacademie. Het bleek dat hypermobiliteit binnen de groep dansers samenhing met zowel een lager niveau van fysieke fitness, een hogere mate van ervaren vermoeidheid als ook een hogere mate van ervaren psychisch disfunctioneren.28 Dit zou er mogelijk op kunnen wijzen dat dansers met hypermobiliteit meer moeite hebben om aan het vereiste fysieke niveau voor de dans te kunnen (blijven) voldoen en op deze wijze mogelijk eerder overbelast kunnen raken dan hun niet hypermobiele mededansers. 4. In welke mate zijn lenigheid, uithoudingsvermogen en/of spierkracht gerelateerd aan het ontstaan van klachten bij dansers? Voldoende spierlengte is belangrijk voor de uitvoering van de klassieke ballettechnieken.29 Vooral de toegenomen beweeglijkheid naar heupexorotatie en -extensie is kenmerkend voor balletdansers, in vergelijking met niet-dansers.30 De relatie tussen spierlengte en klachten bij dansers is echter niet eenduidig. Zo blijkt er geen onderscheid te zijn in de lengte van de bovenbeenspieren bij balletdansers met en zonder klachten7 en blijkt er ook geen relatie te zijn tussen lengte van de hamstrings en de incidentie van lage rugklachten.31 Anderzijds zou een dysbalans in lengte tussen agonisten en antagonisten wel een invloed kunnen hebben op het ontwikkelen van klachten.32-34 het meest uitgesproken ter hoogte van de heup.30,34 De dysbalans in spierlengte is Dit onevenwicht blijkt een rol te spelen in het ontstaan van klachten, voornamelijk ter hoogte van de laterale zijde van de knie en de anterieure zijde van de heup.32,33 Specifiek voor dansers is de turn-out (uitdraai) waarvoor maximale exorotatie van heup, knie en enkel in rechtopstaande positie vereist is. Deze turn-out is een hoeksteen in klassiek ballet. Zoals eerder gesteld, vertonen dansers een toegenomen beweeglijkheid naar heup exorotatie. Of ook een wijziging van de botstructuur van de femurhals naar een relatieve retroversie (verminderde anteversiehoek) hiertoe bijdraagt, is onduidelijk.30,34 De ideale turnout is 180°, maar de gemiddelde functionele turn-out bij dansers bedraagt slechts 110°.35 Weinig dansers kunnen deze ideale hoek bereiken zonder te compenseren in ana. Solist : iemand die individueel optreedt of een hoofdrol vertoont b. Corps de ballet: groep dansers die geen solisten zijn nummer 2 | mei 2013 | Sport & Geneeskunde 9 Pagina 8

Pagina 10

Heeft u een krant, turnpages of internet catalogussen? Gebruik Online Touch: vakblad digitaal bladerbaar op uw website plaatsen.

Sport & Geneeskunde nummer 2 | Mei 2013 Lees publicatie 21Home


You need flash player to view this online publication