Congresverslag revalidatiefase lijkt wenselijk met, indien nodig, een interventie gericht op disfunctionele copingstrategieёn voor verbetering van het psychologische functioneren en welbevinden. In hoofdstuk 4 wordt follow-up onderzoek tot vijf jaar na ontslag uit de kliniek beschreven. Er worden geen significante veranderingen in de inspanningscapaciteit in de rolstoel tussen één en vijf jaar na ontslag gevonden. De gevonden stabilisatie van de inspanningscapaciteit is in relatieve contradictie met de literatuur en de verwachting dat de inspanningscapaciteit vermindert over de tijd vanwege het verouderingsproces en de aanname dat de dagelijkse bezigheden van iemand in een rolstoel onvoldoende zijn om een adequaat niveau van fitheid te behouden. Significante determinanten voor het beloop van de inspanningscapaciteit in deze periode worden niet gevonden. Leeftijd, geslacht, hoogte en compleetheid van de dwarslaesie blijken determinanten voor de waarden van de piek zuurstofopname en de hoogte van de laesie en geslacht voor de waarden van het piek vermogen. Het in kaart brengen van de inspanningscapaciteit in de rolstoel voor de hele populatie kan verhullen dat er verschillende trajecten van herstel van de inspanningscapaciteit zijn. Inzicht in deze trajecten kan leiden tot beter inzicht in de fysieke aanpassing van individuen en beter inzicht in de risicofactoren voor persisterende lage of verslechterende scores van de inspanningscapaciteit. In hoofdstuk 5 wordt de latent class growth mixture modelling gebruikt als statistische methode om het beloop van inspanningscapaciteit over de tijd in kaart te brengen. Vier verschillende trajecten in het beloop van het piek vermogen en de piek zuurstofopname worden gevonden: 1. Hoge progressieve scores; 2. Achteruitgang in scores: verbeterende scores tijdens de klinische revalidatie en achteruitgang na ontslag; 3. Lage scores bij de start van actieve revalidatie met relatieve progressie na ontslag; 4. Lage scores tijdens de klinische fase en fors herstel na ontslag. Logistische regressieanalyses van factoren die mogelijk onderscheidend zijn tussen de twee trajecten met de meeste deelnemers (de hoge en lage progressieve scores) laten zien dat hogere leeftijd, vrouwelijk geslacht, tetraplegie en lage functionele status geassocieerd zijn met het traject met laag-progressieve waarden. Het traject met verslechterende waarden is te klein om zuiver statistisch te vergelijken met de andere trajecten. Beschrijvende scores laten echter zien dat personen in dit traject op basis van leeftijd, geslacht en ernst van de dwarslaesie eigenlijk in de hoog-progressieve klasse zouden moeten worden ingedeeld. Een verklaring voor de achteruitgang van de inspanningscapaciteit ligt mogelijk in het feit dat deze mensen meer (neuropathische) pijn ervaren en ook minder sportend actief zijn. De resultaten suggereren dat fysieke adaptatie aan een ernstige aandoening als een dwarslaesie een multidimensioneel beïnvloed proces is dat varieert tussen subgroepen. In hoofdstuk 6 wordt onderzoek naar de relatie tussen inspanningscapaciteit in de rolstoel en het welbevinden gepresenteerd. Beide grootheden blijken longitudinaal geassocieerd tot vijf jaar na ontslag: een verbetering van 10 W in het vermogen hangt samen met een verbetering van 0.3 punt op een schaal van 1-6 in welbevinden. Nadere analyse wijst uit dat deze relatie voornamelijk gebaseerd is op de ‘binnen-proefpersoon’variatie in plaats van de ‘tussen-proefpersoon’-variatie. Dit suggereert dat personen met een dwarslaesie, die in staat zijn hun fitheid te verbeteren, ook een verbetering van het welbevinden kunnen bewerkstelligen. Een lichte verbetering van het piek vermogen van 10 W impliceert een effect size van 0.59 en leidt tot een geringe verbetering van het welbevinden met 0.3, een effect size van 0.14. Dit laatste lijkt klinisch irrelevant. Hiertegen wordt als argumentatie ingebracht dat het welbevinden een multifactorieel bepaalde entiteit is. Verder zijn aan dwarslaesie gerelateerde factoren als pijn, secundaire stoornissen, lage functionele status en psychosociale factoren ook determinanten van welbevinden. Betoogd wordt dat een verbetering van 20% van de fitheid bewerkstelligd kan worden bij personen met een dwarslaesie bij toepassing van correcte trainingsregimes. Met deze wetenschap en gezien het feit dat het welbevinden een steeds belangrijkere uitkomstmaat is van revalidatieprogramma’s, lijken de bevindingen toch klinisch relevant. Volgens van Koppenhagen zijn er genoeg argumenten aan te voeren voor de boodschap van het aanleren van een actieve levensstijl ten einde de inspanningscapaciteit en het welbevinden positief te beïnvloeden. In hoofdstuk 7 worden de belangrijkste bevindingen uit de andere hoofdstukken samengevat. Tevens worden theoretische en methodologische overwegingen, klinische relevantie en aanbevelingen uit het onderzoek bediscussieerd. nummer 3 | juli 2013 | Sport & Geneeskunde 41 Pagina 40
Pagina 42Heeft u een rapport, pagedirect of digitale catalogussen? Gebruik Online Touch: onderzoeksrapport online zetten.
Sport & Geneeskunde nummer 3 | Juli 2013 Lees publicatie 24Home