bleek dat de efficiëntie afnam tijdens tijdritten van diverse lengtes (500 m tot 40,000 m).11 In figuur 4 is te zien dat de afname in efficiëntie groter is voor relatief korte tijdritten (500 m tot 4,000 m) dan voor de 15,000 m en 40,000 m tijdritten. Dus wanneer sporters vermoeid worden, neemt de efficiëntie (GE) af en deze afname in efficiëntie is het grootst tijdens relatief korte all-out inspanningen. Aanname 4, de efficiëntie blijft constant tijdens vermoeiende inspanning, blijkt dus onjuist te zijn. Aanname 4 onderzocht in de schaatssport De fietsefficiëntie blijkt af te nemen tijdens tijdritten, maar neemt de schaatsefficiëntie ook af tijdens wedstrijden? Dit is onderzocht tijdens wereldbekerwedstrijden verreden in Thialf (Heerenveen). Uit een eerste studie bleek dat de effectiviteit van de afzet (e) toenam gedurende een race en dat deze toename geassocieerd kon worden met de afname in snelheid tijdens het middelste gedeelte van een 5,000 m.6 Een afzet die minder effectief wordt gedurende de race (toenemende e), oftewel een afname in efficiëntie, zorgt ervoor dat de hoeveelheid mechanisch vermogen die nuttig gebruikt kan worden voor het genereren van snelheid, afneemt. Een schaatser die over de gehele race blijft afzetten in de goede richting en met een kleine e zal dus minder snelheid verliezen dan een schaatser waarvan e toeneemt over de race. In aanvulling op deze resultaten is onderzocht of schaatsafstand (1,500 m vs. 5,000 m), geslacht en prestatieniveau invloed hebben op de onderlinge relatie tussen veranderingen in kinematische karakteristieken en de verandering in snelheid. Hieruit bleek dat een toename in e van één hoekgraad (minder effectieve afzet) bij de 5,000 m resulteert in een afname in snelheid van 0.069 m/s en bij de 1,500 m in een afname in snelheid van 0.011 m/s. Geslacht en prestatieniveau hadden geen substantiële invloed op de relatie tussen veranderingen in kinematische karakteristieken en de verandering in snelheid. Dus een verminderde effectiviteit van de afzet over de race kan geassocieerd worden met de afname in snelheid en deze relatie is hetzelfde voor mannen en vrouwen en voor A- en B-divisierijders. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat de vrouwen t.o.v. de mannen en de minder snelle schaatsers t.o.v. de snelste schaatsers een significant grotere e lieten zien over de race. De resultaten van beide schaatsstudies suggereren dat aanname 4 ook voor het schaatsen onjuist is. Het vermogensbalansmodel herzien Samenvattend blijkt dat aannames 2 en 4, die ten grondslag liggen aan het bestaande vermogensbalansmodel, niet valide lijken te zijn. Op basis van de besproken resultaten kan geconcludeerd worden dat het bestaande vermogensbalansmodel voor zowel fietsen als schaatsen aangepast moet worden.12,13 In plaats van een constante efficiëntie lijkt het beter om een dalende efficiëntie te gebruiken. Het bestaande vermogensbalansmodel was al uitermate geschikt om de invloed van fysiologische parameters, techniekvariabelen, materiaal en omgevingsfactoren op de prestatie te onderzoeken, maar de voorgestelde aanpassing zal het model nog nauwkeuriger maken in het voorspellen van prestaties. De beschreven serie experimenten levert naast deze aanpassing aan het vermogensbalansmodel een aantal relevante bevindingen op voor de sportpraktijk. - Wat betreft de efficiëntie hoeven atleten hun dag-nacht ritme niet te verschuiven voor belangrijke sportevenementen, aangezien de efficiëntie relatief constant blijft over de dag. - Wanneer er op hoogte gepresteerd moet worden, moet er rekening worden gehouden met een lagere efficiëntie op eenzelfde relatieve belasting. Dus met dezelfde metabole energie kan er op hoogte minder mechanisch vermogen (of snelheid) gegenereerd worden. Ondanks dat laten schaatsers op hoogte bij korte en middellange afstanden toch snellere tijden zien, dit is te danken aan de lagere luchtweerstand op hoogte. Het zou kunnen dat hoogteacclimatisatie het negatieve effect van acute hoogte op de nummer 2 | april 2014 | Sport & Geneeskunde 35 Figuur 4. De efficiëntie voor en na tijdritten van verschillende afstanden. Het gearceerde gebied representeert een van de verschillende tijdritten. pre, post1 en post2 de efficiëntie bepaald op een submaximale intensiteit respectievelijk voor en na een tijdrit. Pagina 34

Pagina 36

Heeft u een weekblad, publitas of internet onderwijscatalogi? Gebruik Online Touch: drukwerk van pdf naar online converteren.

Sport & Geneeskunde nummer 2 | April 2014 Lees publicatie 29Home


You need flash player to view this online publication