Wetenschappelijk onderzoek Aanname 1: De efficiëntie bepaald tijdens submaximale inspanning is constant over de dag Door een groep proefpersonen drie keer een etmaal bij de Vrije Universiteit (Amsterdam) te laten verblijven en om de vier uur een inspanningstest te laten doen op een fietsergometer,3 is de eerste aanname onderzocht. In figuur 2 zijn de gemiddelde efficiëntiewaardes van alle proefpersonen voor de drie verschillende etmalen weergegeven. Er was geen significant verschil aanwezig tussen de efficiëntiewaardes op de verschillende tijdstippen. We kunnen dan ook concluderen dat er geen dag-nacht (circadiaan) ritme aanwezig is in de efficiëntie. Wat betreft de efficiëntie zou een sporter dus op ieder moment van de dag evengoed moeten kunnen presteren. echter, voor het leveren van een goede prestatie is niet alleen de efficiëntie van belang, waardoor een sporter wel degelijk een voorkeur kan hebben voor een bepaald tijdstip op de dag. bekend dat de V .O2max zeeniveau.8 Aanname 2: De efficiëntie is onafhankelijk van de hoogte boven zeeniveau waarop de inspanning wordt geleverd Of de efficiëntie onafhankelijk is van de hoogte boven zeeniveau waarop de inspanning wordt geleverd is onderzocht in een studie waarbij een groep proefpersonen fietstesten in het lab bij de VU moesten volbrengen (zeeniveau) en fietstesten in een zogenaamde druktank (hypobare kamer) op een gesimuleerde hoogte van 1,500 m (Centrum voor Mens en Luchtvaart, Soesterberg).7 en PV .O2max Uit eerder onderzoek is op hoogte lager zijn dan op Om deze reden zijn de proefpersonen op eenzelfde relatieve belasting getest. Dus op zeeniveau en op hoogte was de mate van inspanning even zwaar. Vervolgens bleek dat de efficiëntie significant lager was op hoogte dan op zeeniveau. Dit betekend dat een sporter met hetzelfde metabool vermogen, dus minder mechanisch vermogen (of snelheid) kan genereren op hoogte dan op zeeniveau. De oorzaak van de lagere efficiëntie op hoogte, wanneer deze wordt bepaald op eenzelfde relatieve inspanningsintensiteit, is op dit moment onduidelijk.7 Aanname 3: De efficiëntie bepaald tijdens een submaximale intensiteit is representatief voor de efficiëntie gedurende een maximale en supramaximale intensiteit GE neemt toe tot een inspanningsintensiteit van ongeveer 50% ‘peak power output’ (PPO), hierna blijft GE min of meer constant (figuur 3).9 Het is dus belangrijk om de efficiëntie Figuur 2. De binnen-dag variatie in efficiëntie (GE). op een zo hoog als mogelijke intensiteit te bepalen. echter, GE kan alleen nauwkeurig worden bepaald wanneer inspanning op een intensiteit beneden de ventilatoire drempel wordt uitgevoerd, omdat er anders een late (secundaire) toename in VO2 te zien zal zijn (de ‘VO2 slow component’) en RER boven de 1,0 zal uitstijgen. Vanwege moeilijkheden bij het bepalen van GE tijdens maximale en supramaximale inspanning, is de derde assumptie in deze serie experimenten dan ook niet expliciet onderzocht. Aanname 4: De efficiëntie blijft constant tijdens vermoeiende inspanning De vierde aanname is onderzocht doormiddel van een nieuwe methode10 waarmee meer inzicht in de efficiëntie tijFiguur 3. Het effect van relatieve inspanningsintensiteit op de efficiëntie (GE; afkomstig uit de Koning et al.9 ). PPO, peak power output. 34 Sport & Geneeskunde | april 2014 | nummer 2 dens maximale of supramaximale inspanning (bijv. een tijdrit) verkregen kan worden. Met deze nieuwe methode wordt de efficiëntie bepaald voor (GE-pre) en na (GE-post1 en GE-post2) een inspanningsblok op een zeer hoge intensiteit, waarna de efficiëntie geschat kan worden aan het einde van het vermoeiende inspanningsblok (GE-extrap; zie figuur 4). Uit de resultaten verkregen met deze methode Pagina 33

Pagina 35

Heeft u een handleiding, turnpages of digi-jaarverslagen? Gebruik Online Touch: pdf online zetten.

Sport & Geneeskunde nummer 2 | April 2014 Lees publicatie 29Home


You need flash player to view this online publication