voetballers kortere reactietijden hebben dan die van nietvoetballers. De bewegingsuitslag is juist groter bij de voetballers. Kortom: voetballers hebben een betere rompbalans dan niet-voetballers. In hoofdstuk 4 worden aan aantal meetmethoden beschreven die in het vervolgonderzoek gebruikt gaan worden. Deze zijn ontwikkeld en getest bij gezonde proefpersonen. Eén methode is een vereenvoudigde variant van de wiebelstoel. Een andere is een stabalanstest, waarbij de proefpersoon met een voet op steeds smallere latjes moet staan. De derde is een zitbalansproef, waarbij je moet balanceren op rollende cilinders van steeds kleinere diameter. De beide laatste tests vereisen heel simpel materiaal, dat een goede timmerman eenvoudig kan maken. Hoofdstuk 5 beschrijft het interventieonderzoek. Een groep van negentig spelers uit de jeugdacademie van FC Twente (leeftijd 11-17) werd in tweeën gedeeld. De helft kreeg een speciaal balanstrainingsprogramma, tweemaal 15 minuten per week, de andere helft was controlegroep. In de winterstop en na afloop van het trainingsseizoen werden beide groepen gemeten. De scores op de balanstesten namen toe over de meetperiode. Helaas bleek er geen statistisch significant verschil te bestaan tussen trainings- en controlegroep. De groep was ook te klein om een verschil in het optreden van blessures tussen de twee groepen aan te kunnen tonen. Een interessant onderdeel van dit hoofdstuk is de beschrijving van een dertigtal balansoefeningen. Geïnteresseerde trainers kunnen hier veel inspiratie vinden. Het was van het begin af ons idee dat getrainde voetballers meesters zijn in de balans. Ze moeten al rennend ingewikkelde koerswijzigingen maken en in vreemde houdingen nog de bal kunnen spelen. Juist bij de moeilijkste situaties staan ze maar op één been. En daarbij komen nog de onverwachte en hevige interacties met mede- of tegenspelers. Dat vermoeden kon worden bevestigd. Juist die goede balansprestaties bij elite voetballers hebben het waarschijnlijk moeilijk gemaakt om het effect van extra training aan te tonen. In theorie was het beter geweest een dergelijk onderzoek te doen bij beginnende amateurs. Maar dan is het weer moeilijk een voldoend grote en homogene testgroep te vormen die een strikt trainingsprogramma vol kan houden. Dit neemt niet weg dat een vorm van balanstraining in de opleiding van jonge voetballers op zijn plaats lijkt. In hoeverre daarmee ook daadwerkelijk blessures voorkomen kunnen worden blijft een open vraag. Kracht en uithoudingsvermogen van de rompspieren zijn wellicht bevorderlijk voor een goede rompstabiliteit, maar ze zijn niet voldoende Voor een deel heeft deze studie een aantal denkbeelden bevestigd. Gaandeweg zijn we wel enigszins afgeraakt van het idee van een eigen rol voor de rompstabiliteit. Voor een goede balans is niet alleen de houding en beweging van de romp van belang. De plaats van de standvoet is waarschijnlijk wel het belangrijkst. Ook de bewegingen van speelbeen en de armen doen mee. Het is juist een goed gecoördineerde samenwerking van het hele lichaam die voor een goede balans zorgt. Over de auteurs Dr Ir A.L. Hof Centrum voor Bewegingswetenschappen Rijksuniversiteit Groningen, Postbus 196 9700 AD Groningen a.l.hof@med.umcg.nl nummer 3 | juli 2014 | Sport & Geneeskunde 41 Pagina 40
Pagina 42Heeft u een spaarprogramma, ibrochure of digi-onderwijscatalogi? Gebruik Online Touch: gids van papier naar digitaal converteren.
Sport & Geneeskunde nummer 3 | juli 2014 Lees publicatie 32Home