COLUMN 4 TENNIS OP Z’N FRANS Het lukte me nooit om lid te worden van een nieuwe tennisclub. Het kon wel, maar ik zag er te veel tegenop. Nieuwe mensen leren kennen bijvoorbeeld. Ik kende al genoeg nieuwe mensen. Of in een competitieteam terechtkomen met saaie vrouwen en niet durven wisselen het jaar erna. Daarom bleef ik ook toen ik in Amsterdam woonde gewoon competitie spelen op mijn oude club in Blaricum. Daar kende ik de mensen en de grappen en de zwakke plekken van de tennisbanen. En ik kon meteen een stapel strijkgoed meenemen voor mijn moeder. Ik stopte uiteindelijk in Blaricum omdat het te veel gedoe was. Ik begon niet in Amsterdam omdat dit ook te veel gedoe was. Of de clubs waren buiten het centrum (ver fietsen met een zware tas, nog slechter voor mijn chronische schouderblessure dan serveren) of er was iets met ballotage en handtekeningen regelen. En dan waren er die bezwaren waar ik dit stukje mee begon. Al die jaren heb ik het gemist. Al die jaren bleven mensen mij zien als een tennismeisje terwijl ik maximaal vijf keer per jaar speelde. Maar nu ben ik dan toch weer lid van een tennisclub. Van tennisclub Vayrac. Een dorpje in het noorden van het departement de Lot in Frankrijk. De avond dat we langs de club reden, schreef de voorzitter ons meteen in. Het was binnen een kwartier geregeld. “Wij zijn blij dat we jullie gevonden hebben”, zei mijn vriend. “Wij zijn blij met jullie,” zei de voorzitter. En hij leek het te menen. Er zijn hier maar tachtig leden. Volwassenen en kinderen. Er zijn maar twee banen. Hard court banen. Ik vertelde dat mijn favoriete ondergrond gravel was. Maar op tennisclub Vayrac geloofden de mensen niet dat er op mijn tennisclub in het regenachtige Nederland tien gravelbanen lagen. “En als het regent?” “Dan spelen we door totdat het gevaarlijk wordt.” “En als er plassen ontstaan?” “Dan wachten we. Soms uren.” “ Als ik iets niet miste aan de competitie, dan was het wel dat gezeur” Het is hier anders, maar er is ook veel hetzelfde. Het blijft tennis. Met een bal en met dezelfde lijnen en puntentelling. Er zijn hier ook open toernooien, die duren twee weken. Maar je speelt geen toernooi op speelsterkte. De zwaksten spelen vooraf in een poule, win je de poule dan mag je op het ‘tableau’ (afvalveld) en als je verliest kun je altijd, zelfs verderop in het toernooi nog meedoen aan het verliezerstoernooi. Er zijn meerdere finales op het speelschema. Ik ben bijvoorbeeld finalist van de vierde serie. Ik heb nog geen idee wat dat precies is, maar ik werd wel gefeliciteerd. Eerder in het toernooi had ik helaas moeten opgeven. Ik had vijf enkelwedstrijden gespeeld in zes dagen en de zesde stond ingepland voor de zevende dag en als ik die won moest ik de dag daarna weer. “Mijn schouder,” legde ik uit. Er zijn hier geen feestavonden tijdens het toernooi en er is geen bar. Er staat een volle ijskast en je moet zelf geld in een bakje doen. Maar het grootste verschil is wel de sportiviteit. Als ik iets niet miste aan de competitie, dan was het wel dat gezeur. Over de hoeveelheid banen die er tot de beschikking waren, over ballen die wel of niet uit waren. Vrouwen die geen let wilden spelen. Of begonnen te schelden en met rackets gooiden. Hier gaat het er een stuk beschaafder aan toe. Bij het wisselen geven mensen elkaar complimenten: “Wat ben je snel.” “Wat sla je hard.” “Wat een leuke hond heb je.” Toen ik gevraagd werd voor de herfstcompetitie zei ik meteen oui. Janneke van der Horst Columniste van Het Parool Pagina 40

Pagina 42

Interactieve digi-rapport, deze uitgave of jaarverslag is levensecht online geplaatst met Online Touch en bied het van papier naar online converteren van internet whitepapers.

CENTER COURT | nummer 3 2014 Lees publicatie 35Home


You need flash player to view this online publication