dag 1 // vrijdag 28 november 2014 Vrije voordrachten sessie C3 E.M. van den Brink M Musc & I.R. Faber MSc Vrijdag 28 november – 12.00 uur – sessie C3 – ‘Return to play’-criteria na een enkelinversietrauma ‘Return to play’-criteria na een enkelinversietrauma Inleiding en vraagstelling Achttien procent van alle sportblessures bestaat uit enkeltrauma’s door verzwikking (13%) of kneuzing (5%).(1) Een aanzienlijk deel van de sporters houdt last van pijn en een instabiel gevoel bij (sport)activiteiten of krijgt een recidief. (2,3) Een te snelle sporthervatting lijkt een oorzaak te zijn van het ontstaan van deze chronische klachten.(4) Na een inversietrauma zijn de neuromusculaire controle en de propriocepsis verminderd, waardoor er een functionele instabiliteit kan ontstaan. Deze instabiliteit kan meetbaar worden gemaakt door de zogenoemde hoptesten.(5,6) echter, hiervan is onbekend wat de waarde is van de testuitslagen voor sporthervatting na een inversietrauma. In deze studie is getracht een eerste indruk te krijgen over de validiteit van drie instrumenten voor het meten van de functionele instabiliteit in het kader van sporthervatting aan de hand van de volgende onderzoeksvraag: Kunnen de single leg triple hop test (SLTHT), de side hop test (SHT) en de agility T-test (ATT) discrimineren tussen sporters met en zonder een enkelinversietrauma? Methode Sporters met een enkelinversietrauma (n=25; gemiddelde leeftijd=20±5,4; 11 vrouw en 14 man) werden in een crosssectionele studie vergeleken met gezonde sporters (n=25; gemiddelde leeftijd=21±5,7; 10 vrouw en 15 man) ten aanzien van de testresultaten op de SLTHT(7), SHT(8) en ATT(9,10). Zij waren actief in de sporten voetbal, hockey, korfbal of hardlopen. Verschillen tussen de groepen zijn getoetst met een Independent Sample T-test en de Mann-Whitney U test (α=0,05). Resultaten De sporters met een inversietrauma scoorden significant slechter op de SHT en de ATT dan de gezonde sporters; SHT: Xinversie =83±5% versus Xgezond Xgezond =96±4% (p=0.614)). Conclusie, discussie en aanbevelingen De SHT en ATT kunnen mogelijk het klinisch redeneren van de (sport)fysiotherapeut ondersteunen bij de beoordeling van sporthervatting na een enkelinversietrauma. Een longitudinale studie naar de predictiewaarde van de testen is essentieel om een klachtenvrije sporthervatting te garanderen. Referenties 1. Consument en Veiligheid. Letsel Informatie Systeem 2005-2009, Ongevallen en Bewegen in Nederland 2006-2010. Beschikbaar via: http:// www.veiligheid.nl/cijfers/enkelblessures-door-sport (geraadpleegd oktober 2012). 2. Van Dijk C.N. On diagnostic strategies in patients with severe ankle sprain. Proefschrift. Universiteit van Amsterdam; 1994. 3. Van Rijn R.M., Van Os A.G., Bernsen R.M., Luijsterburg P.A., Koes B.W., Bierma-Zeinstra S.M. ‘What is the clinical course of acute ankle sprains? A systematic literature review’. Am J Med. 2008;121:324-31. 4. Wikstrom E.A., Tillman M.D., Chmielewski T.L., Borsa P.A. ‘Measurement and evaluation of dynamic joint stability of the knee and ankle after injury. Review’. Sports Med. 2006;36(5):393-410. =93±6% (p<0.001) en ATT: Xinversie =0,33±0,21s versus Xgezond afkappunt voor het bepalen van het verschil tussen de twee groepen lag voor de SHT op 86 procent en voor de ATT op 0,20s. Er was geen significant verschil tussen de beide groepen ten aanzien van de SLTHT (Xinversie =95±5% versus =0,22±0,13s (p=0.05). Het optimale 64 10e Sportmedisch Wetenschappelijk Jaarcongres Pagina 65

Pagina 67

Heeft u een onderwijsmagazine, ibrochure of digi clubmagazines? Gebruik Online Touch: publicatie digitaal op uw website plaatsen.

VSG Abstractboek 2014 Lees publicatie 37Home


You need flash player to view this online publication