- de hamstrings met ‘goodmorning’, heupextensie in buikligging of stand (= ‘rear kick’) en - de kuitmusculatuur met ‘standing heel raises’ (Risberg et al., 2007). Zie ook figuur 1. 2 Activiteiten- en participatieniveau a. Neuromusculair • Neuromusculaire training op beide benen, bijvoorbeeld op de kantelplank (voor-achterwaarts bewegen) of met gewicht verplaatsen (Risberg & Holm, 2009), geleidelijk uit te breiden met: - perturbatietraining op de kantelplank door het aanbrengen van minimale balansverstoringen door aan het bekken of de schouders van de patiënt te duwen en/of te trekken, zonder dat de patiënt kan zien wat de behandelaar doet, zodat anticipatie op de verstoring niet mogelijk is; - oefenen op 1 been; - oefenen op een steeds minder stabiele ondergrond; - oefenen met gesloten ogen; - dubbeltaken: motorisch-motorisch (bijvoorbeeld op een oefentol staan en een bal vangen en gooien) of motorisch-cognitief (bijvoorbeeld op een oefentol staan en een rekensom of leestaak uitvoeren). • Besteed aandacht aan een goede positie van romp, bekken, heup en knie (romplateroflexie, heup- en knieflexie, dynamische knievalgus en knee-overtoe principe (Risberg et al., 2007; Van Grinsven et al., 2010; Tsai & Powers, 2012). Maak bij het aanleren van de juiste techniek gebruik van impliciet leren en niet van expliciet leren. b. Wandelen en fietsen • Steun nemen op het geopereerde been, eventueel met gebruikmaking van krukken (Shelbourne & Nitz, 1990; Tyler et al., 1998; De Carlo & McDivitt, 2006). De patiënt moet met krukken blijven lopen zolang het looppatroon zonder krukken nog niet goed is (geen actieve extensie). Oefen het looppatroon in wisselende tempo’s en op verschillende ondergronden (De Carlo & McDivitt, 2006). • Fietsen op een hometrainer als de knieflexie circa 100° is (Shelbourne & Gray, 1997; Risberg et al., 2007), wat in eerste instantie is bedoeld als mobiliserende oefening en als warming-up. Van een afwijkend beloop is sprake: • als de wond zich niet sluit of als er infectie optreedt: verwijs de patiënt terug naar de behandelend medisch specialist; • als er na 6-8 weken nog steeds sprake is van een fors Figuur 1. Krachttraining in fase 1. verminderde mobiliteit van de patella: overleg met de behandelend medisch specialist in verband met het risico op het infrapatellar contracture syndrome (Paulos et al., 1987, 1994; Heard et al., 2013); als na 6-8 weken de (belaste) extensie minder is dan 0° of de extensie afneemt: overleg met de behandelend medisch specialist vanwege het risico op artrofibrose of cyclops (Shelbourne et al., 1991; Millet et al., 2001); • als er na 6-8 weken nog geen willekeurige controle is van de m. quadriceps: overleg met de behandelend medisch specialist; • als de patiënt na 6-8 weken nog steeds een afwijkend looppatroon heeft (niet kunnen extenderen van de knie in de late zwaaifase en het midden van de standfase), waarbij er een aanhoudende cocontractie is van de m. quadriceps en de hamstrings: train het looppatroon voordat wordt overgegaan naar fase 2. Criteria om te kunnen starten met fase 2 • Goede wondheling: gesloten wonden, geen infectie. • Geen pijn in de knie bij belaste oefeningen in fase 1 (VAS) (Noyes et al., 1992). nummer 5 | november 2014 | Sport & Geneeskunde 29 Pagina 28

Pagina 30

Heeft u een club blad, invender of espaarprogramma? Gebruik Online Touch: lesmateriaal online maken.

Sport & Geneeskunde nummer 5 | november 2014 Lees publicatie 42Home


You need flash player to view this online publication