de vier beschreven casussen bovendien een volledige ruptuur van de m.adductor longus (graad drie letsel) beschrijven5,6 kan deze aanpak niet doorgetrokken worden naar de huidige casus (graad twee letsel bij een voetballer) noch naar de algemene populatie tot deze behandeling beter wetenschappelijk onderbouwd wordt aan de hand van verdere studies met grotere groepen patiënten. In de huidige casus gaat het om voetbal. Dit in tegenstelling tot American football zoals in het artikel van Schlegel.4 Gezien het relatief grotere belang van het trappen tegen de bal in vergelijking met American football zou men verwachten dat de adductoren meer belast worden bij voetballers. Dit zou betekenen dat de resultaten bekomen door Schlegel niet zomaar vanuit American footbalI naar voetbal kunnen geëxtrapoleerd worden. In de literatuur verschenen bovendien enkele artikelen die de rol van de m.adductor longus tijdens het voetballen evalueren. Volgens Levanon et al. wordt de snelheid van de bal vooral bepaald door de snelheid van knie-extensie tijdens het trappen.7 Abductie, adductie en interne en externe rotatie van de heup droegen niet significant bij aan de balsnelheid. Verschillende auteurs besluiten bovendien tot een meer heupstabiliserende rol van de adductorengroep tijdens het trappen en lopen. Een krachtgenererende functie wordt de adductoren niet als primaire doel toebedeeld, dit voor zowel rennen als trappen. Mann et al bijvoorbeeld vonden slechts een minimale contributie van de m.adductor longus tijdens het sprinten.8 Een studie van Neptune et al benadrukte de voornamelijk stabiliserende functie ter hoogte van de heup van de adductoren tijdens cutting bewegingen (plotseling keren en wenden). Dit in tegenstelling tot opwekken van kracht en snelheid waaraan vooral andere spiergroepen bijdroegen.9 Deze resultaten suggereren dat de m.adductor longus vooral een heupstabiliserende rol heeft bij het voetballen. Vanuit deze hypothese lijkt een optimale functie van de m.adductor longus dan ook essentieel om een terugkeer naar het oorspronkelijke sportniveau mogelijk te maken. Kibler et al vatten core stability bij het sporten samen als de mogelijkheid om de positie en de beweging van de romp over het bekken te controleren om optimale productie, overdracht en controle van kracht en beweging naar de terminale segmenten toe te laten bij het sporten.10 et al11 Jansen beschrijven bijvoorbeeld een verminderde dikte van schuine buikspieren bij atleten met lang bestaande adductiegerelateerde liesklachten. Er werd besloten dat deze bevinding implicaties kon hebben voor therapie en preventie van dergelijke klachten. Een gerandomiseerde klinische trial met 68 patiënten van Hölmich et al12 geeft een voorkeur aan actieve oefentherapie (onder andere bestaande uit core stability training) in vergelijking met fysiotherapie zonder actieve training (p=0.006) voor sporters met lang bestaande adductorengerelateerde liesklachten. Een multimodaal behandelprogramma bestaande uit warmte applicaties, manuele therapie, stretching en een loopopbouwprogramma zou volgens Weir et al13 echter een snellere sporthervatting (12.8 weken) moeten toelaten bij dergelijke blessures in vergelijking met een actief oefenprogramma met core stability oefeningen (17.8 weken). Het aantal atleten dat zijn sportactiviteiten kon hervatten was echter niet significant verschillend tussen de beide groepen. De vermelde publicaties van Jansen, Hölmich en Weir11,12,13 hebben slechts betrekking op de conservatie aanpak bij lang (minstens zes weken) bestaande adductorengerelateerde liesklachten. Sporters met acute klachten werden niet nagekeken in deze studies. Er is echter geen literatuur voorhanden betreffende de mogelijke aanpak van ernstige acute 2e graads spierletsels van de m.adductor longus. Het reeds beschreven artikel van Schlegel handelt over acute 3e graads Spelers die conservatief behandeld werden, kwamen sneller tot volledige sporthervatting dan de spelers die operatief behandeld werden spierblessures van de m.adductor longus.4 Op basis van het gunstige resultaat van een conservatieve aanpak bij acute 3e graads letsels van de m.adductor longus aan de hand van een actief oefenprogramma, zoals beschreven in het artikel van Schlegel, werd het huidige behandelplan (zie tabel 1), in samenspraak met de patiënt, eveneens toegepast bij de door ons beschreven casus. Wetende dat het hier ging om een ernstig acuut 2e graads spierletsel van de m.adductor longus en geen 3e graads blessure. De patiënt is bovendien nog steeds pijnvrij bij voetballen meer dan één jaar na het initiële trauma, wat het gunstige resultaat van deze aanpak verder ondersteunt. De therapietrouw van de patiënt aan het revalidatieprogramma was zoals vermeld goed, maar het betrof een recreatieve voetballer, die dus minder tijd kan besteden aan de revalidatie dan een professionele speler. Dit zou een rol kunnen spelen in het feit dat de revalidatieduur in deze casus beduidend langer is (6 maanden ten opzichte van 6 weken zoals aangegeven in het eerder vermelde artikel van Schlegel4 ). Schlegels outcome maat was bovendien nummer 3 | augustus 2012 | Sport & Geneeskunde 11 Pagina 10
Pagina 12Heeft u een mailing, noviafacts of digi handleidingen? Gebruik Online Touch: maandblad online plaatsen.
Sport & Geneeskunde nummer 3 | Augustus 2012 Lees publicatie 15Home