pijn, stijfheid, zwelling en bewegingsbeperking- vanzelfsprekend zeer belemmerend zijn in het uitvoeren van bewegingen in het algemeen en sport in het bijzonder. Het kan zo zijn dat een recent (sport-)trauma de voorheen asymptomatisch aanwezige chondrocalcinose aan het licht brengt.7 Een aspect uit de casus dat aandacht verdient is het overgewicht. In het algemeen kan worden gesteld dat sporten (in combinatie met een gericht voedingsadvies) een positieve bijdrage levert aan gewichtsvermindering en zo indirect zorgt voor een lagere belasting van de gewrichten. Een directe associatie tussen het BMI en het risico op CPPD bestaat niet.3 Verder is bij deze volleybalster sprake van gegeneraliseerde hypermobiliteit. Een associatie tussen hypermobiliteit en chondrocalcinose is eerder beschreven. Bird et al. vonden chondrocalcinose bij 50% van de patiënten met hypermobiliteit bij wie artroscopisch en histologisch onderzoek was uitgevoerd. De gedachte dat chondrocalcinose het eindstadium is bij alle patiënten met hypermobiliteit wordt geopperd.15 Interessant voor de sportgeneeskunde is de vraag of menisci die chondrocalcinose tonen eerder ruptureren. Hoewel er geen wetenschappelijk bewijs voor is, lijkt de gedachte dat minder elastische menisci minder soepel bewegen over het tibiaplateau en eerder ruptureren –met name bij sporten met torsiemomenten – logisch. Over de betekenis van (positieve of negatieve) meniscustests bij chondrocalcinose is niets geschreven. Wel is een retrospectieve studie uitgevoerd naar het risico op chondrocalcinose in knieën waarbij een menisectomie heeft plaatsgevonden. Het betrof in 81% van de gevallen een mediale menisectomie, in 17% van de gevallen een laterale menisectomie en bij 2% was zowel de binnenste- als buitenste meniscus verwijderd. De gemiddelde leeftijd ten tijde van de operatie was 32.5 jaar. Het risico op chondrocalcinose bleek (na een gemiddelde followup duur van 24.8 jaar) in de geopereerde knie met 20% vijf maal groter dan het risico op chondrocalcinose in de contralaterale, niet-geopereerde knie (4%).16 Aanbevelingen Omdat chondrocalcinose zeldzaam is bij personen jonger dan 50 jaar, is het zeker bij die patiëntengroep gerechtvaardigd aanvullend onderzoek te doen als de radiologische diagnose gesteld wordt. Dit onderzoek zou moeten bestaan uit een serumscreening op Ca, P, Mg, AF, ferritine, Fe, transferrine, PTH en TSH. Op die manier kunnen eventuele metabole- of endocriene stoornissen uitgesloten dan wel aangetoond worden. Men moet er echter op bedacht zijn dat het diagnosticeren en succesvol behandelen van een onderliggende ziekte geen garantie is gebleken voor het stoppen of omkeren van het proces van calciumpyrofosfaat-aandoeningen.4 Bij de verdenking op een familiaire overerving is screening betreffende het ANKH-gen door de klinisch geneticus geïndiceerd. Wat betreft het aanvullend onderzoek in geval van een artritis is de analyse van synoviaal vocht op dit moment de gouden standaard voor het bevestigen van de diagnose. Daarnaast kunnen zowel röntgenfoto’s als echografie gebruikt worden. Volgens de huidige stand van zaken moet de therapie gericht zijn op het bestrijden van symptomen, mits die aanwezig zijn. Asymptomatisch aanwezige, bij toeval gevonden chondrocalcinose behoeft geen behandeling. Zolang chondrocalcinose een toevalsbevinding is en in het dagelijks leven en tijdens het sporten geen klachten geeft, hoeven geen beperkingen te worden opgelegd ten aanzien van de sportactiviteiten. Zodra de chondrocalcinose wél klachten geeft kunnen de betrokken gewrichten gebruikt worden op geleide van de klachten. Bewegingsvormen die relatief weinig belastend zijn voor de betrokken gewrichten verdienen de voorkeur. Vaak betreft het dan sporten waarbij bewegingen met (belaste) axiale- en torsie-componenten tot een minimum beperkt zijn, zoals bijvoorbeeld zwemmen of fietsen. Hoofdpunten 1. Chondrocalcinose verwijst naar het radiologische of histologische beeld van calciumkristal-deposities; calcium pyrophosphate deposition (CPPD) wordt gebruikt als overkoepelende term voor aandoeningen op basis van calciumpyrofosftaat-kristallen. 2. De prevalentie van chondrocalcinose neemt toe met het ouder worden; andere risicofactoren zijn een doorgemaakt (sport-)trauma van het betreffende gewricht en metabole aandoeningen. 3. De gouden standaard bij het diagnosticeren van CPPD bestaat uit analyse van synoviaal vocht, maar röntgenfoto’s en echografie zullen in de dagelijkse praktijk meer geschikt zijn voor de diagnostiek. 4. Bij sporters <50 jaar met chondrocalcinose is screening naar metabole of endocriene stoornissen (hemochromatose, hypomagnesiëmie, hypofosfatemie en hyperparathyreoïdie) geïndiceerd en moet familiaire predispositie overwogen worden. nummer 3 | augustus 2012 | Sport & Geneeskunde 29 Pagina 28

Pagina 30

Interactieve erapport, deze uitgave of vakblad is levensecht online geplaatst met Online Touch en bied het digitaal bladerbaar op uw website plaatsen van web gebruiksaanwijzingen.

Sport & Geneeskunde nummer 3 | Augustus 2012 Lees publicatie 15Home


You need flash player to view this online publication